Zondag 26 april 2020

Zondag 26 april 2020

Gemeenteleden, vrienden, broeders en zusters,

Vandaag kom ik op een beeldende manier bij u binnen. In de kerk zijn wij gewoon te openen en elkaar te groeten met de tekst die wij biddend horen en nu lezen:

In de Naam van God-Ik zal er zijn

in de Naam van Jezus-Hebt elkander lief

in de kracht van de Geest die het aangezicht van deze aarde zal vernieuwen.

Met dit vertrouwen in ons hoofd en hart gaan wij onze dag en nacht door, tot de nieuwe morgen.

In Jesaja 45: 18 lezen we hoe het scheppen van een woning Gods oorspronkelijke bedoeling is geweest: “Dit zegt de Heer die de hemelgeschapen heeft – hij is God! -, die de aarde gemaakt en gevormd heeft en die haar heeft gegrondvest – niet als chaos schiep hij de aarde, maar om te bewonen heeft hij haar gevormd.” God wilde een veilige plaats creëren waar de mens kon leven in zijn nabijheid. Toen Adam, de eerste mens, het leven ontving, ging er een wereld voor hem open, die in alles volkomen tov was.

Voor een moment wil ik stilstaan bij de manier waarop God als Schepper de aanvankelijke warboel verandert in een woning voor de mens. Het is namelijk ontroerend mooi om de Vader zo aan het werk te zien: sprekend en scheppend, liefdevol en machtig. Het raakt mij dat hij dit allemaal deed, met maar een doel voor ogen: plaats , tijd en ruimte scheppen voor de mens. Niet omdat hij ons nodig had, maar omdat hij ons iets wilde geven: de vreugde van het kennen van zijn liefdevolle hart vol liefde, om daarvan te genieten. Daar was het de Schepper ten diepste om te doen: wij zijn gemaakt naar zijn evenbeeld voor de ontmoeting met de levende God. De intieme en relationele omgang met Vader, Zoon en Heilige geest is onze bestemming.

Hoe anders is het gelopen. Neem nu David in psalm 27. Als iemand weet wat het is om zich thuis te voelen bij God dan is hij het wel. En toch, bijna elk lied van zijn harp heeft het; de toon van onvervuld verlangen. Zo zien we hoe David hartstochtelijk (en soms wij ook) roept tot zijn God: “Hoor mij, HEER als ik tot u roep, wees mij genadig en antwoord mij”. Uit de diepte van een crisis situatie kan het roepen ontstaan zoals in Exodus 2:23 waar we lezen hoe de Israëlieten bijna bezwijken onder het juk van de Egyptenaren: “Ze klaagden luid en hun hulpgeroep steeg op naar God”. Het is niet alleen David zelf die hier roept in Psalm 27, hij belichaamt de geschiedenis van zijn roepende volk. Ook Prinses Irene kent dit verlangen naar de “Hof van Eden”. Zij beschrijft haar weg en verworven inzichten in haar boek. Haar verlangen is voor alle mensen om te beseffen een deel van het grotere geheel te zijn, verbinding met alle leven, de eenheid van natuur ervaren, verlangen naar een onvoorwaarlijke liefde die klaar ligt om gegeven – en ontvangen – te worden.

Is er nog hoop? In psalm 27: daar lezen we in vers 8-9 hoe David God smeekt zichzelf aan hem te laten zien: “Mijn hart zegt tegen U wat U Zelf zegt : Zoek mijn aangezicht. Ik zoek uw aangezicht, Heere, verberg Uw aangezicht niet voor mij.” David bidt omdat God het van hem vraagt. En hier gloort de hoop: het is God zelf die het zoeken en roepen en verwachten levend houdt. Het is God zelf die de heimwee blijft aanwakkeren. Het is de Schepper zelf die David herinnert aan zijn oorsprong: “Het gebed zit je in de genen.” En dat is niet voor niets.

Met de woorden van psalm 91 door Huub Oosterhuis poëtisch hertaald bidden wij elkaar een goede week toe.

Die mij droeg

Die mij droeg op adelaarsvleugels

Die mij hebt geworpen in de ruimte En als ik krijsend viel mij ondervangen met uw wieken en weer opgegooid-

Totdat ik vliegen kon op eigen kracht.

terug